Kunst maken gaat niet van ‘Hup, twee, drie vier’ en dat moet voor kijken naar kunst ook gelden. Aandacht en uitvoering zijn voor een kunstenaar haar of zijn werk. Als een kunstenaar een werk ‘af’ heeft dan begint het voor ons pas. Voor ons als kijkers is aandacht voor een kunstwerk op het eerste gezicht een verzetje. Maar het fijne is dat we niet alleen even het grote geheel in een soort hap-slik-weg-consumptie kunnen ervaren, maar ook kunnen we veel van de beslissingen, die de professional in het maakproces heeft genomen, gedeeltelijk ontdekken en volgen. Dat geldt voor penseelstreken, potlood- of inktlijnen, de verdeling van het gebruikte oppervlak in kleur en toon, in het constateren van een schijnbare afwezigheid van handeling, bijvoorbeeld in wat leerboeken ‘de restruimte’ noemen. Eigenlijk mogen wij ons bewegen in een heelal van ‘restruimte’ dat ontstaan is nadat ‘de ambachtsvrouw of –man’ het werk heeft volbracht, na de oerknal dus. We kunnen aan de slag om die ruimte in te vullen; niet als enig juist antwoord op een vraag die de kunstenaar ons gesteld zou hebben, maar door alles, of in ieder geval behoorlijk wat, wat we over de wereld en over onszelf kennen (of vermoeden), in te zetten. We delven, bij wijze van spreken, in die ruimte naar waardevolle ertsen en mineralen; naar onvermoede grondstoffen, die de wereld om ons heen en in onszelf rijker, bijzonderder en persoonlijk kunnen maken.
En dan nu, na deze omslachtige benadering van een open deur, óp naar het kijken naar de werken van Pieter Bijwaard en Matthijs van Zessen. Bij beide kunstenaars is duidelijk sprake van bovengenoemde restruimte.
In de potloodtekeningen van Bijwaard lijkt er leegte te zijn rondom, vooral boven, dat wat we in eerste instantie geneigd zijn om ‘de voorstelling’ te noemen. En in die voorstelling zelf wordt uit ‘de leegte’ een samenstelling van tweedimensionale ‘volumes’ gedestilleerd die ons gezamenlijk vooralsnog als een combinatie van willekeur en een suggestie van figuratie voor komen. Maar wanneer je kortstondig afdwaalt, of even het woord richt tot een medekijker, blijkt de figuratieve eigenschap van het ene-, verschoven te zijn naar een ander ‘volume’, alsof in een oogwenk schaakstukken zich naar eigen goeddunken op het bord hebben herschikt. Het is duidelijk dat de getoonde 12 tekeningen familie van elkaar zijn en in éen werkperiode en met grote concentratie moeten zijn ontstaan. Het zijn bepaald geen droedels, bedoel ik, en daarom dwingen ze ons om van een ongedwongen kijken over te gaan tot, eveneens geconcentreerd, zien.
Iets vergelijkbaars geldt voor de inkttekeningen van Van Zessen, die op het eerste gezicht gemaakt lijken door een vlakkenvuller. Maar het zijn helemaal geen vlakken, want ha!, het zijn lijnen. Lijnen die met een net zo grote concentratie en zorgvuldigheid zijn getekend als Bijwaard dat doet, maar dan anders. Zie hoe Van Zessen, bij de aanzet van veel van zijn lijnen, evenals bij het naderen van de eindstreep, iets meer kracht op zijn pen uitoefent waardoor elke lijn met een eigen persoonlijkheid bijdraagt aan het geheel. En met de afstand tussen die lijnen veroorzaakt hij de tonaliteit van ‘de voorstelling’. Zo ziende komen we achter iets dat we meenemen bij het overzien van het eindresultaat, bijvoorbeeld bij het nemen van een afstand van een meter of anderhalf. Van de ruimtelijkheid of landschappelijkheid, om maar twee interpretaties te noemen, kennen we nu de verfijnde opbouw: een samenspel van priemgetallen, dat ons zowel een inzicht als een overzicht geeft.
We zien nu met kennis van details, wat zeker in deze tijd, maar eigenlijk altijd, van belang is. Door de aandacht die beide kunstenaars tijdens het ontstaansproces hebben opgebracht dwingen ze ons om datzelfde te doen, wat je een vorm van getrapte solidariteit kunt noemen. Maar zij blijven de aanstichters daarvan, want eerst was er niks, toen dat proces, uiteindelijk de werken en daarna onze uitdijende aandacht en bewondering.
De oerknal van hierboven lijkt zo’n slechte associatie nog niet…
Hans Gieles, oktober 2022
Afb.; MvZ, Z.t., 2021, pen op papier, 35 x 27 cm en PB, Silent observer, 2016, grafiet op papier, 40 x 30 cm